Logo Genealogie Oldenzeel
Home Genealogie Contact

Genealogie Oldenzeel

Familie's van mijn grootouders

Vonnis Etstoel Drenthe 28-11-1730 Otte Koens en Jan Jansen Oldenziel

Afbeelding akte Roelof jans

28 November 1730

In saken tusschen Otte Koens tot Uithuisen meerderjarige soon van wijlen Koene Ottens bij Kunneghien Allerts in Echte verwekt Impetrant ten eenre en Marghien Jans weduwe van Boele Bavinge salx voor haar selfs craght conjugate gemeenschap tusschen haar en dese haar overleden Eheman gesuosisteert hebbende, nevens hare kinderen Lambert, Harmen en Marghien Boelens bij Boele Bavinge in Echte geprocreeert en dus als erfgenamen van dese haar saliger vader, en in cas van minderjarigheid met haar voornoemde moeder als legitima tutrise alhier geassisteert , als ook Geessijn Westebrincks weduwe van wijlen Geert Frericks meede craght cunjugale Societeit tusschen haar en haar voornoemde man Saliger hebbende bestaan benevens Frerick Geerts voor hem selfs, Claas Cloot, Joest Jans Wagenaar en Roelof Lamberts uxorum nomine Grietien, Immeghien en Marghien Geerts als kinderen en erfgenamen van wijlen haar vader Geert Frericks voorschr: bij evengen mede Geessijn Westebrincks in echte verwekt, alle woonaghtigh tot Suidlaren, geregrds ter anderer sijde:

Dolerende den Impetrant ter oirsake tusschen meer gementioncerde Boele Bavinge Geert Frericks als Hoofdmombaren, Allert Roelofs en Jan Berents als medemombaren over Impetrant sijnde op den 15 Martin 1703 ter eenre en Jan Jansen Oldensiel als doemaals weder getrouwt wesende aan des Impetrant moeder Kunneghien Allerts ter anderesijden ein contract was ingegaan 4 welek op den 30 januarij 1705 ten overstaan van het Gerighte tot Suidtlaren nader opgemaakt verteikent en daar bij bedongen soude wesen, dat Jan Jans Oldensiel aan Impetrant voor het genot van des selfs vaderlijcken Boedel sum de uitkeren, en in twee termijnen, als het eerste op meij, wanneer Impetrant den ouderdom van aghtijn jaren bereikt hadde, en het andere twee jaren daar na wederom op meij en telckens de gereghte halfscheid betalen een summa van aghthondert en vijf en dartigh Car. guldens, dat om deese verschenene afkooppenningen met de interessen van dien a die morae maghtigh te worden, wegens Impetrant tegens des selfs eene medemombaar Jan Berents, als deese penningen ontfangen hebbende tot Groningen geprocedeert en den Impetrant bij sententie op den 27 junij 1722 ergaan ook wel de exsecutie op Geregrds Jan Berents goederen (salvo ulteriom jure) angaande de geeischte penningen geaccorideert en selfs met de exsecutie geprocedeert was geworden dogh den Impetrant deswegen (vermits den 3 vedel van Jan Berents niet toereikende was) niet meerder dan 224 car. guldens 2 stuivers 2 penn. hebbende kunnen bekomen, waar van gedane Reghtskosten nogh had moeten uitkeren een summa van 80 car. gld en 1 stuiv. en dus niet meer an vrijgeld dan 144 gld 1 stuiv. en 2 penn. ( salvo calulo) genoten hebbende de Geregrds in haar gemelde qualiteiten voor haar portien verweigerden aan den Impetrante qq te betalen de hijr voren gementioneerde refferende afkoopspenningen met de renten van dien a die mora na vier per cent, welcke door negligentie van Geregrds overledene ehemans en vader meergenoemt, die als des tijdes Hoofdmombaren over Impetrant wesende de administratie sijner goederen incumbeerde tot noch toe niet had konnen maghtigh worden wienshalven den Impetrant meerderjarigheid gekomen sijn de als nu contendeerde; ten einde de Gergrds qlitatibus dietis gecondemneert moghten worden, om voor haar portien aan Impetrant te moeten betalen de hijr voren gementoneerde resterende afkoop penningen met de renten van dien a die mora om vier pir cent, welke door versuim en onaghtsaamheid van Geregrds overledene Eheman en vader (die als Hoofdmombaren de administratie van Impetrants goederen incumbeerde) tot nogh toe niet heeft kunnen maghtigh worden. Bovens de kosten deser proceduire.

De Beclaaghdens deeden pravie eisschen restitutie der kosten van drie vorige gedeseinde proceduiren of diens instantien, en dat bij Impetrant een sufficiente binnenlandsche Borge pro litium expensis, reconventione ex de non conveniendo alibi moghte worden gestelt nevens domicilium citandi.

Waarop door Impetrante wierd angenomen de geeischte kosten te voldoen, edogh dat de effective betalinge voor en eer gehoort wierde niet sou konnen geschieden, omdat se nogh niet gemodereert waren, met vorder versoek dat met de juratuire caurie soude mogen volstaan, behalven dat er geen Borghtught nodigh soude wesen, omdat Impetrant nogh penningen van Beclaagdens te goede had.

De Heren Drost en vier en twintigh Etten hebben het gedane versoek geadmitteert in soo verre dat Impetrant nopens de reconventie met Juratuire cautie sal konnen vostaan.